De geboorte
Café Central. Het is in Elst een naam uit lang vervlogen tijden. Een naam die alleen in de archieven is terug te vinden. Het is ook een naam om nooit tevergeten. En zeker niet door carnavalsvereniging De Batsers uit Elst. Café Central is de kraamkamer van De Batsers.
De naam van het voormalige café in de Dorpsstraat, anno 2006 de plek waar nu een Chinees restaurant is gevestigd, is de vorige eeuw met zorg gekozen. Niet alleen omdat het etablissement centraal in het dorp staat. Veel meer is het café de centrale plek voor iedereen met sportieve en culturele ambities in het dorp. Het café is de thuishaven van Spero, de toneelverenigingen en de operetteclub. Bovenal is het de plek waar de grondleggers van De Batsers elkaar treffen om te kaarten (toepen) en te nuilen over de gebeurtenissen in Elst.
De jonge mannen treffen elkaar elke zondagsmorgen. De een gaat direct van huis uit naar het café, de ander komt tijdens de hoogmis in de tegenover café Central gelegen katholieke kerk en een derde voegt zich bij het gezelschap als hij de zegen van de pastoor heeft gekregen. Degene die niet naar de kerk zijn geweest laten zich bijpraten door de jongeren die de kerk wel van binnen hebben gezien. Nuttige gegevens worden uitgewisseld zodat iedereen aan zijn ouders kan uitleggen waarover de pastoor gesproken heeft.
Het ‘nuilen’ gaat natuurlijk nauwelijks over de pastoor. Wel over andere zaken. Als er over carnaval wordt gepraat komt er bijna stoom uit de oren van de mannen. Want erg thuis bij het carnaval van het Wit-Gele Kruis dan wel het carnaval van Zet ‘m Op voelen ze zich niet. Ze hebben het idee dat ze bij die club niet aan de bak komen. ‘Hoe origineel gekleed we ook zijn, we winnen nooit wat’, is het algemene onbehagen in de groep.
De uitbater van café Central, Frits Hoogveld, moedigt de jongeren aan een eigen carnavalsclub te beginnen. En ook op De Oude Tol aan de Rijksweg-Noord gaan er bij Teunissen stemmen op om een eigen koers te varen. “Voor carnaval hebben ze Zet ‘m Op niet nodig”, zeggen de vrienden tegen elkaar.
Kortom, de jongeren hebben een algemeen verlangen aan een eigen carnavalsvereniging. Die wordt in café Central tot leven gewekt. En omdat batsen ( het kloppen op de tafel ) een toepterm is, krijgt de vereniging de naam De Batsers.
Om een beeld te krijgen van de geboorte van De Batsers en de eerste levensjaren is Jacques Polman – een van de mannen van het eerste uur – in het archief gedoken. Hij heeft de eerste notulen nog eens doorgelezen en de hieronder staande feiten boven tafel gehaald.
Uit de eerste notulen.
We schrijven het jaar 1963, de negentiende dag van de maand september. Dertien jongemannen uit allerlei maatschappelijke standen – boeren, studenten, vrachtrijders, middenstanders – waren met hooggespannen verwachtingen de woning binnengetreden van één van die dertien aan de Savornin Lohmanstraat in Elst. Er zou en moest een tweede Carnavalsvereniging worden opgericht naast “Zet ‘m Op”. De redenen lagen voor de hand: men vond hun – jeugdige – leeftijd binnen “Zet ‘m Op” ondervertegenwoordigd, de lokale kastelein Frits Hoogveld had al eerder carnavalsfeesten in zijn etablissement georganiseerd en wenste hieraan een officiële status te geven en allemaal hadden ze zin in méér feesten, méér bier, kortom in méér “ontmoetingsmogelijkheden”.
Men besloot een eigen prins te kiezen naast die van “Zet ‘m Op” met als enig argument dat men “nog niet toe was aan nauwere samenwerkingsverbanden”. Verder kwam men overeen een grote carnavalsavond te houden op zondag, zogenaamd om “andere carnavalsactiviteiten niet in de wielen te rijden”, maar waarschijnlijk uit angst voor een overwegend lege zaal met slechts hier en daar een verklede clown.
Op die stichtingsvergadering werd de naam “De Batsers” vastgelegd, een term uit de wereld van het kaarten. Hiermee werd in café Central het “toepen” aangeduid, meer in het bijzonder het teisteren van de tafel, waarmee de bezitter van goede (of slechte!) kaarten aangaf zijn inzet te willen verhogen. Bluffen werd tot kunst verheven.
Natuurlijk werd er een – voorlopig – bestuur gekozen, bestaande uit Henry Polman, voorzitter, Frits Hoogveld penningmeester en Jacques Peters, secretaris. Dit bestuur kreeg de opdracht statuten te formuleren en decreteerde meteen dat elk lid 250 gulden moest fourneren – ongeveer de hoogte van de beurs van bovenvermelde studenten – maar bood als compensatie een kratje bier aan met als toegift acht meter verse worst door slagerij Kersten.
De overige oprichters/raadsleden droegen de namen Wim Theloosen, Wim en Theo Teunissen, Jacques en Albert Polman, Geert Wouters van den Oudeweijer, Joseph Kersten, Jan Teunissen, Tonny Wouters van den Oudeweijer en Jan Pigmans.
De frequentie van vergaderen lag in die beginperiode erg hoog. Zonder van al die bijeenkomsten de bespreekpunten in details weer te geven kwam men in bestuurssamenstelling of als raad bijeen op 24 september, op 2, 17 en 24 oktober en op 7 en 28 november.
Hoe beperkt de aspiraties toentertijd waren blijkt uit de voorstellen voor de eerste zittingsavond van 23 november: gedacht werd aan “een schunkelavond met buutreedners, gemeenschappelijk gezongen liederen (sic!) en voordrachten”.
De statuten van de notaris-in-spe Jacques Peters – wemelend van termen als “casu quo” en “mutatis mutandis” – werden uiteraard direct aangenomen overdonderd als we waren door de wetboeken die hij als een niet te nemen barrièrre voor zich metershoog had opgestapeld met de wijselijke toevoeging dat het de nog te kiezen prins vergund werd slechts in zéér beperkte mate rondjes te geven (immers ook anderen dan Frits Hoogveld konden prins worden!). De aanvankelijk geplande bijdrage van de raadsleden werd terecht teruggebracht van 250 gulden naar 12,50 gulden per lid, waarin tevens de entreeprijs voor een introducé was opgenomen.
Besloten werd dat Toon Smits, Cor Peters en Hentje Derksen als buutreedners zouden worden aangetrokken, enkele vergaderingen later aangevuld met Deet Hoogveld, aan wie meteen het recht werd toegekend om de raadsvergaderingen bij te wonen.
Een steeds terugkerend onderwerp van gesprek vormde de kleding voor de raadsleden. Wel was men het spoedig eens over de vorm – capes -, maar de kleur ervan doorliep alle stadia tussen wit en blauw en groen en geel en rood, tenslotte werd het aan het bestuur overgelaten de kleur te kiezen, dat – heel lafhartig – aanvankelijk koos voor rood gecombineerd met zwart. Voor de kragen werden stukken witte gordijnstof gebruikt met een beige draad doorweven, de bijbehorende steken werden voor een zachte prijs verworven.
Hoe “amateuristisch” de zaken in deze beginperiode werden geregeld blijkt uit het voorstel om de raad (pas) om 21.00 (!) uur te laten opdraven en de refreinen van de carnavalsschlagers op diverse plaatsen aan de muren op te hangen. Hoe nauw men nog aansloot bij de kerkelijke tijden valt op te maken uit het besluit om het geld van de verkochte kaarten – overigens wel professioneel gedrukt – af te dragen na de laatste mis van zondag 10 november.
Het laat zich raden dat het bestuur erg bevreesd was voor sterke mutaties in de samenstelling van de raad, anders kan men de oproep niet interpreteren om adressen van eventuele aspirant-leden persoonlijk bij haar in te leveren.
Minder problemen leverden de gemeentelijke vermakelijkheidsbelastingen op (25 centen per bezoeker per avond), meer het voorstel om enkele carnavalsliederen in te studeren om verzekerd te zijn van een “redelijk stemvolume” op de eerste zittingsavond. Ronduit gevaarlijk bleek later het aangenomen voorstel tot aankoop van een elftal pullen om de prins bij binnenkomst toe te drinken: de ene bleek lek, de andere ontbeerde een hele bodem, een derde sneuvelde tegelijk met de bezitter ervan.
Jan Teunissen fungeerde op deze eerste avond onder de naam Jan d’n Toepert als eerste prins van “de Batsers”.
Opvallend in deze beginperiode was het – overigens nergens op stoelend – wantrouwen jegens de zustervereniging “Zet ‘m Op”. Het voorstel om een gecombineerde avond te organiseren liep vast in de vraag of de inkomsten van deze avond in de kas van “de Batsers” zou vloeien of dat ook “Zet ‘m Op” hieruit geldelijk gewin moest trekken en verzandde uiteindelijk in het besluit om een gekostumeerde voetbalwedstrijd te organiseren …..
Op 28 november (nog steeds in 1963) werd officieel het definitieve bestuur geformeerd: president Henry Polman, secretaris Jacques Polman en penningmeester Theo Teunissen.
De eerste gemeenschappelijke vergadering met “Zet ‘m Op” op 2 januari 1964 had een keur aan onderwerpen: buudreednersconcours, de reeds vermelde gekostumeerde voetbalwedstrijd (Wim Lamers: “sterke regie is absolute noodzaak”) en het door “de Batsers” hartstochtelijk verdedigde, maar door “Zet ‘m Op” met scepsis aanhoorde voorstel voor het houden van een carnavalsoptocht.
De grondgedachte van de in 1964 door “de Batsers” gehouden optocht (de zogenaamde “stunt”) bestond hierin dat men door middel van een schokeffect de Elster bevolking zou attenderen op het bestaan van de (nieuwe) carnavalsvereniging. Dat het uiteindelijke resultaat ver achterbleef bij de verwachtingen kan men verklaren uit de financiële krapte, uit de zondagsheiliging en uit de Siberische temperaturen.
Op die zondag zagen namelijk de verbaasde Elstenaren een wagen door hun woonplaats trekken, voorafgegaan door ‘n stuk of wat pony’s, bereden door enige verkleumde scholieren. Op die wagen zaten wat schuw om zich heenkijkende, zich moed indrinkende jongelui, die op een vertederende manier schik stonden te hebben en dit op de burgerij probeerden over te brengen. Op de wagen stond verder een gebrekkig uitgevoerde pop gemonteerd, die bij navraag Prins Carnaval bleek voor te stellen. Dit is naar mijn mening de bakermat geweest van de latere, veel groter opgezette kindercarnavalsoptochten.
Op de vergadering van 9 januari 1964 bleek de procedure voor de prinskeuze “de Batsers” voor veel problemen te stellen, maar – zo lees ik in de verslagen – na enige tientallen amenderingen, moties en wat dies meer zij werd het oorspronkelijke bestuursvoorstel aangenomen, inhoudende een geheime stemming over vier kandidaten. Hierna opperde Wim Teunissen het voorstel de enveloppe niet publiekelijk maar in silentio te openen voor de zittingsavond begon om, bij staking van de stemmen, het publiek niet deelachtig te laten worden aan de verkiezingsperikelen van de raadsvergadering .De keuze bleek te gaan om Jacques Peters, Albert Polman, Wim Theloosen en Joseph Kersten. De procedure van de prinskeuze moest er vooral op gericht zijn om het verrassingselement te vergroten .
De invitatie van de carnavalsvereniging “De Blauwe Pony” uit Bemmel werd afgewezen wegens de “verwaarloosde staat van het prinsenpak”.
Een telkens terugkerend onderwerp van bespreking bleek in die beginperiode de verzorging van de muziek te zijn. Albert Polman wist overigens telkenmale de gemoederen te sussen en betoogde zelfs dat conservatoria in den lande bereid waren enige krachten af te staan, hetgeen bij Frits Hoogveld de vrees deed ontstaan dat er gehost zou moeten worden op de vijfde symfonie van Ludwig von Beethoven of diens Onvoltooide.
Nog zo’n vast gespreksthema vormde het onderwerp: wat moet er gebeuren na “de stunt”? De vergadering was het er unaniem over eens dat een opvallende actie de aandacht op “de Batsers” zou moeten vestigen, desnoods “met bekeuringen” (aldus de president) of “met relletjes” (de secretaris) of “met bonje met “Zet ‘m Op” (zo sprak Frits). Het laten overhandigen van de sleutels van de gemeente Elst werd met veel scepsis afgewezen omdat men in het college van B & W dergelijke “lolbroekerij” niet vertegenwoordigd zag. Vele wilde voorstellen werden gedaan: de Elster toren als minaret laten fungeren, de slagzin De- DeBa- De Batsers her en der op muren kalken, het openen van een rubriek “rondom de toeptafel” in de Gelderlander, het verbranden van het gemeentehuis (“er was toch al nieuwbouw gepland”), het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de spijzen van “Zet ‘m Op”.
Dat de nieuwe carnavalsvereniging inmiddels bekendheid had verworven moge blijken uit de invitatie van de R.K. Instuif om hun “vastenoavond” mee te helpen opvrolijken.
Men besloot de prinskeuze vervroegd bekend te maken omdat geen van de elf raadsleden verwachtte zijn mond te kunnen houden over de vier kandidaten. Wim Theloosen bleek 9 stemmen op zich verenigd te hebben. Hij koos als naam Willem Gobeltje, vijf minuten later gerectificeerd in Willem d’n Noest en enige dagen later (definitief) veranderd in Willem d’n Houtwurm.
Inmiddels waren ook een aantal Elstenaren aangeschreven met het verzoek/aanbod om senaatslid te worden van “de Batsers”. De complete lijst is verloren gegaan maar afgaand op mijn geheugen zijn in elk geval aangeschreven (en toegetreden): Joop Teunissen, Sander Gijsberts, Chris Scholten, Sjierd Sponselee, Antoon Kolkman, Willy Polfliet, Wim Dibbets, Sjaak Arns, Piet van Deijzen, Peter Grashof (die elk voorstel instinctief vergezeld deed gaan van een greep naar zijn broekzak, waar zijn portefeuille vermoed werd), Harry van Meurs, Hans Otten, Gerard Kolks, Henk Buurman, George Teunissen en Joop Kersten. Uit dit corps zou ook de raad van elf worden aangevuld bij ontstentenis of vertrek van een van die raadsleden. De kennismaking met dit nieuwe college zou plaatsvinden op woensdag 28 oktober.
Hoe precair de financiële situatie was bleek uit de vergadering van 21 oktober 1964 toen Wim Theloosen met enige verontrusting vaststelde dat een batig saldo van 17 centen toch moeilijk gezond genoemd kon worden, hetgeen de raad niet weerhield voor dit bedrag een heuse kascommissie te benoemen bestaande uit de heren Jan Teunissen en Joseph Kersten. Hun, met veel spanning tegemoet geziene, verslag stelde inderdaad met enige verontrusting vast dat een batig saldo van 17 centen moeilijk gezond genoemd kon worden.
De raad had overigens zelden de neiging argwanend te worden, zelfs niet als ze “door een kannibaal gewogen werd”.
Nog steeds werden in bijna elke vergadering drie thema’s aangeroerd: de (non) verhouding tot “Zet ‘m Op”, de verzorging van de muziek en de kleding. Ik citeer uit de notulen van 21 oktober 1964: “de heer Theo Teunissen wenste de steken vervangen te zien, die hem elf doornen in het oog waren”. En in diezelfde vergadering doorliep de uitrusting van de senaat “alle stadia die liggen tussen sjerp, steek, roos en muts”. Het voorstel om ze op te laten treden in overhemd werd weggestemd, beducht als men was voor duidelijk zichtbare transpiratievlekken onder de oksels..
De eerste zittingsavond van het seizoen zou het karakter krijgen van een boeren- en boerinnenbal omdat daarmee, naar het oordeel van de raad, de verkleding hier ter plaatse tot een minimum beperkt kon blijven..
De eerste gemeenschappelijke raads- en senaatsvergadering geschiedde op woensdag 28 oktober 1964 en werd geopend door de president met het gul offreren van een consumptie uit de pot. Gedachtig de totale reserve van 17 centen zag de kastelein Hoogveld de afrekening pas in de verre toekomst tegemoet. De bijdrage van de senaatsleden werd vastgesteld op 15 harde Nederlandse guldens. Het dragen van een donker kostuum werd sterk aangeraden, als onderscheidingsteken werd (toevallig?) het goedkoopste exemplaar gekozen. Antoon Kolkman werd verkozen als intermediair tussen raad en senaat. De herziene statuten werden goedgekeurd en de eerste carnavalsavond verschoven naar 21 november omdat de zaal op de 14e bezet was wegens het huwelijk van Fiepke Teunissen.
Aan de vier potentiële buutreedners werd de naam van Herman Polman toegevoegd. Het fenomeen carnavalskrant kwam tijdens deze vergadering voor de eerste keer serieus ter sprake, en ook voor het eerst werd er gesproken over het houden van een Kindercarnavalsoptocht, te organiseren door de gecombineerde carnavalsverenigingen van Elst.
Tijdens de rondvraag werden zoals gebruikelijk reeds aangenomen besluiten weer ter discussie gesteld, toegezegde betalingen weer ingetrokken en niet ter sprake gebrachte zaken als besluiten gekwalificeerd. Toen wederom de gekostumeerde voetbalwedstrijd aan de orde kwam, werd die prompt naar de volgende vergadering verwezen.
Voor de functie van Tanzmarietje vielen de namen van Rietje Polfliet, Truusje Teunissen en Conny van Deijzen.
Uiteindelijk werd men het wel eens over de kleding van de senaatsleden, jacquetten werden het, te leveren door de firma Arends, te passen echter pas de eerstvolgende dinsdag want ” maandag was er een plechtig gezongen uitvaartsmis met drie heren” en “zoiets vreet nu eenmaal jacquetten”.
De wijze waarop de prins zou aftreden sloeg weer vele discussies los: enige seconden stilte (weinig complimenteus en stellig onuitvoerbaar), steek aan de kapstok ophangen (weinig origineel), en ook de keuze van de lokaliteit voor het feest zorgde wederom voor veel commotie. Er vielen de namen Centrum en Central en om hierbij het midden te houden was een moeilijke opgave. En dus werd het probleem verschoven naar de volgende vergadering.
Zoals zo vaak in verenigingen kenden ook “de Batsers” het probleem van een zekere schroom van leden om tijdens de vergaderingen hun menig kenbaar te maken en van leden die hun beloften tot werkzaamheden niet nakwamen waardoor de president (30 september 1965) “zich zwaar in de klomp gepist” voelde.
Een van de oprichters, Jacques Peters, zag zich genoodzaakt als raadslid terug te treden omdat hij als “gemeen soldaat” verondersteld werd de omgeving van Maastricht onveilig te gaan maken.
Voor de eerste keer werd besloten de zaal van Mars van Empel (“De Vereniging”) te gebruiken voor de zittingsavond van 13 november 1965. De gecombineerde avond met “Zet ‘m Op” ontlokte de president de uitspraak dat deze kwestie al sinds jaar en dag een agendapunt vormde en dat hij dit “voorlopig zo gehandhaafd wenste te zien”. Uiteraard kwamen over de vormgeving van de zittingsavond weer evenveel meningen los als er leden waren van “de Batsers” maar het achteloos opgeworpen idee over een “Tiroler” bal verwierf plots meer dan de helft van het aantal stemmen. Over de muziek werd slechts kort gedebatteerd – men besloot De Dors(t)vlegels te benaderen, al bood Willy Polfliet nog wel de luchtmachtkapel in zijn handpalm aan. Oeverloze discussies volgden uiteraard over de kledij, met als uitschieter het voorstel van Peter Grashof om allen dezelfde broek te laten dragen, hierbij de leden in het ongewisse latend of hij hierbij doelde op de kleur dan wel op de omvang.
Voor de lokaliteit voor de volgende carnavalsavonden viel (eindelijk) weer eens de naam van de firma Scheerder, naast die van de Heinzkantine, het Europaplein en de manege. En de heer Grashof zag natuurlijk wel mogelijkheden om zelfs de veilinghallen vol te krijgen.
De president meende dat men, door Scheerder uit te spelen tegen “Zet ‘m Op” financieel wel voor 10 jaren gedekt was, getuige de zo typisch Scheerderiaanse uitlating “dat “Zet ‘m Op” bestond uit 25………….. ( censuur reactie ) en hun vrouwen”. Dit bracht Joseph Kersten, die alle avonden van onze zustervereniging placht te frequenteren om de minpunten te ontdekken, tot de heuglijke mededeling dat hem dit nooit moeilijk was gevallen. De secretaris echter meende dat men de rancuneuze houding t.o.v. “Zet ‘m Op” niet mocht overdrijven “zeker niet gezien tegen de achtergrond van het wereldgebeuren”.
De toegangsprijs voor de seizoenkaarten werd vastgesteld op 10 gulden, voor de avonden afzonderlijk op f 4,50, maar Geert Wouters toonde zich voorstander van f 3,99 in de hoop dat men zou zeggen “loa mar zitte”! Het voorstel van het bestuur om de contributie van raad en senaat gelijk te schakelen kreeg volledige steun met als voorwaarde van Peter Grashof dat “de senaat met de raad gelijk mee op mocht drinken”.
Het (beschamende) verslag van de feestcommissie over de evaluatie van die heerlijke uitgaansdag in juli liet weer eens zien hoe ver “de Batsers” stonden van formele afspraken en het nakomen van verantwoordelijkheden: Tonny Wouters excuseerde zich met de uitvlucht dat hij zich had verslapen (hiermee de vergadering een kijkje gunnend in de wijze waarop hij zijn dagen placht in te delen), de brandweer bleek aan Jan Teunissen die avond een goede kracht te hebben gehad, Albert Polman protesteerde tegen het uitschrijven van vergaderingen op tijdstippen waarop hij onmogelijk in de Betuwse contreien kon vertoeven en Wim Theloosen had als enig aanwezige de avond al toepende doorgebracht. Gelukkig had men aan de woedende voorzitter de hamer bijtijds ontnomen. Niemand raakte dus gewond!
De heren Antoon Kolkman, Jacques Polman en Harry van Meurs (die in Oosterhout zal proberen de jeugd van de straat te houden) kondigden hun vertrek aan en tijdens de rondvraag werd besloten om Joseph Kersten op woensdag in het ziekenhuis met een bezoek te vereren, hetgeen voor Joseph aanleiding was om op dinsdag spoorslags naar Elst terug te keren.
Opvallend in deze beginperiode van “de Batsers” is dat in de discussies steeds dezelfde onderwerpen terugkeerden: zo stelde Hans Otten in de vergadering van 8 november 1965 voor om geen persoonlijke toegangsbewijzen uit te reiken maar gezinskaarten, maar de vergadering was bevreesd dat dit aanleiding zou zijn tot het stichten van zeer excentrieke gezinnen die bovendien maar “één avond stand zouden houden”, het nemen van bloedproeven achtte men te weinig carnavalesk en de kwestie van de consumptiebonnen werd verwezen naar het bestuur en – dus – naar de volgende vergadering.
Zelfs de vormgeving van de feestavond in november werd weer onderwerp van discussie omdat een Tiroleravond als “minder stijlvol” werd gezien en omdat “lelijke knieën bij deze gelegenheid meedogenloos aan het licht zouden komen”. De heer Grashof greep wederom met zijn hand naar zijn achterzak en meende dat men met aanmerkelijke kortingen prachtige steken zou kunnen betrekken van “hem bekende fabrikanten”, edoch de president dacht dat het aantal benodigde steken te gering was om enige fabrieken een offerte uit te laten brengen voor 15 exemplaren. De firma Arends stelde zijn voorraad jacquetten voor de prijs van F 6,50 per stuk wederom beschikbaar.
Het was het senaatslid Henk Buurman opgevallen dat de man “met de kleine portemonnee” niks zei, hetgeen voor hem aanleiding was z’n mond duchtig te roeren en hem deed voorstellen de contributie te verhogen tot F 20 of F 25. De president meende te moeten opmerken dat er nog tussenstadia waren die liepen van 17 gulden tot en met 24 gulden. Het werd uiteindelijk 20 gulden.
Op deze avond kwam (voor het eerst, maar toch erg snel) het royement ter sprake van ontrouwe leden. De president besloot wijselijk tot uitstel hiervan temeer omdat Jacques Peters bezig was met (alweer) nieuwe statuten en in dit werk wederom de vrucht van zijn studie neerlegde.
Dat “De Batsers” niet afkerig waren van pikanterieën moge blijken uit de reactie van Tonny Wouters op de vraag van Wim Theloosen hoe laat de Tanzmarietjes moesten opkomen:: “halverwege het omkleden….”. Veel erger was dat bij de uitvoering van de parodie op Wilhelm Tell George Teunissen onbekend bleek met de inhoud van deze Zwitserse vrijheidssage en meteen bij opkomst de appel van het hoofd van de zoon Tell met een stok verwijderde voordat vader Tell zelfs maar een pijl op deze vrucht had kunnen afschieten. Ook het versieren van De Vereniging bleek wederom veel problemen – en weinig vrijwilligers – op te leveren en Sander Gijsberts gaf de voorkeur aan het Centrum van de heer Vrijhoef, die constant z’n zaal versierd had met een net “dat alleen bij begrafenissen pleegt te verdwijnen”, hetgeen Henk Buurman weer tot de niets ter zake doende opmerking bracht dat “als de mensen ‘n kale kop wilden hebben, zij toch eerst hun haar moesten meebrengen”. Hij kreeg bijna een staande ovatie als had hij een schier een wereld omvattende filosofische stelling geponeerd.
Dat het aantal middenstanders bij “de Batsers ” (evenals bij “Zet ‘m Op”) inmiddels sterk was toegenomen bleek uit de voorstellen en de weigering tot steun aan de voorstellen die gedaan werden. Zo was Sjaak Arns erg voor het laten verschijnen van een carnavalskrant (uit te venten bij zijn Witte Pomp), Henk Buurman daarentegen weigerde om via een carnavalskrant z’n superioriteit over Driessens kapsalon kenbaar te maken.
Zoals (bijna) altijd kwamen hierna de statuten aan bod (“verwezen naar de volgende vergadering”), de gekostumeerde voetbalwedstrijd (“verwezen naar de volgende vergadering”), de kleding (“verwezen naar de volgende vergadering”), werd de vergadering aan de tap voortgezet en gepoogd het biljart op te tillen onder begeleiding van protesterend geklop, ergens van boven……
Jacques Polman